(bkt1p1e) Proefwerk periode 1: Schritt 1+2
Dit moet je leren voor de eerste proefwerkweek (14 tot 18 oktober 2024)
Aan het einde van periode 1 heb je je eerste proefwerkweek. Tijdens deze week heb je geen les, maar maak je enkel toetsen voor verschillende vakken.
Dit moet je leren voor Duits:
1 Op welke Duitse woorden zet je een hoofdletter? (boek 1 pagina 12) Klik HIER voor meer informatie en filmpje
2 Wat is een umlaut en wanneer gebruik je die? (boek 1 pagina 19)
3 Wat is een Ringel S en wanneer gebruik je die? (Boek 1 pagina 19)
4 Woordjes (boek 1, pagina 126: Schritt 2 + linker rijtje van Schritt 7, van uitgaan tot en met luisteren)
5 Duitse zinnetjes (jezelf voorstellen plus handige zinnen in de klas. Deze staan NIET in je boek maar wel HIER op de site!)
6 Getallen 0-25 (boek 1 pagina 130 3A). Klik HIER voor meer informatie en filmpje.
4 Woordjes
Je leert woordjes uit boek 1 schritt 2 en het linkerrijtje van Schritt 7 (zie ook pagina 126)
1 De vader - Der Vater
2 De moeder - Die Mutter
3 De broer - Der Bruder
4 De zus - Die Schwester
5 De woonplaats - Der Wohnort
6 Het adres - Die Adresse
7 Het e-mailadres - Die e-mail-Adresse
8 wonen - wohnen
9 Het huisnummer - Die Hausnummer
10 Het telefoonnummer - Die Telefonnummer
11 Dank je/u - Danke
12 Duitsland - Deutschland
13 Holland - Holland
14 Ja - ja
15 Nee - Nein
16 niet - Nicht
17 De postcode - Die Postzeitzahl
18 Het gezin - Die Familie
19 Het meisje - Das Mädchen
20 De jongen - Der Junge
21 Uitgaan - Ausgehen
22 Met vrienden - mit Freunden
23 De vrienden - Die Freunde
24 Televisiekijken - Fernsehen gucken
25 De vrije tijd - Die Freizeit
26 Het mobieltje - Das Handy
27 De hobby - Das Hobby
28 Luisteren - hören
5 Duitse zinnetjes
Tijdens de toets en later in de proefwerkweek, moet je de volgende vragen en antwoorden in het Duits kunnen uitspreken. Let op, je moet zowel de zinnetjes van docent als die van jezelf kennen!
Rood = de docent
Groen = jij
Wie geht es dir?
(Hoe gaat het met je?)
Mir geht es gut
(Met mij gaat het goed)
Wie heißt du?
(Hoe heet je?)
Ich heiße ….
(Ik heet …)
Wie alt bist du?
(Hoe oud ben je?)
Ich bin ... Jahre alt
(Ik ben ... jaar oud)
Waar woon je?
Wo wohnst du?
Ich wohne in ...
(Ik woon in .....)
Was sind deine Hobbys?
(Wat zijn je hobby’s)
Meine Hobbys sind ...und ... (hiervoor zoek je uit hoe jouw hobbies in het Duits heten
(Mijn hobby's zijn ... en ...)
Danke und auf wiedersehen
(dank en tot ziens)
Gerne, tschüß
(Graag gedaan, tot ziens)
Handige zinnen en woorden die je in de lessen Duits kan gebruiken
Ich habe eine Frage
(Ik heb een vraag)
Guten Morgen
(Goedenmorgen)
Können Sie mir helfen?
(Kunt u me helpen?)
Darf ich bitte zur Toilette gehen?
(Mag ik naar de wc?)
Auf Wiedersehen
(Tot ziens)
Dit proefwerk telt 2x mee